Het Onderzoek oftewel de Verwarring

over bijschriften in fotomusea

>

Dit is geen artikel en ook geen column. Ik schrijf nu ook niet. Nee, niets van dat alles. Ik doe een onderzoek. Ik onderzoek de relatie tussen het schrijven en het lezen van een column, of eigenlijk is het anders. Ik onderzoek de relatie tussen beeld en tekst. Nee, dat is het ook niet helemaal. Ik onderzoek de mogelijkheid om via fotografie jezelf uit te drukken als een onderzoeker, zoals een chemicus in een laboratorium. Want dat is het gevoel dat ik krijg bij teksten in boeken en op websites en vooral bij tentoonstellingen in musea. Het lijkt alsof niemand meer fotografeert met zijn camera maar een onderzoek doet, alsof hij een wetenschappelijke opstelling in zijn studio heeft staan. Als u denkt dat ik overdrijf wil ik graag een aantal geanonimiseerde citaten voorleggen die ik de laatste tijd verzameld heb.
“Ik onderzoek de zoektocht naar een coherentie in een gefragmenteerde wereld.” “Ik wil de wereld waarin ik leef middels mijn fotografische activiteiten blijven onderzoeken en proberen te begrijpen.” “X is een documentair fotografisch onderzoek dat groepen bestudeert die het menselijk leven willen verlengen of zelfs onsterfelijke willen worden.” “X onderzoekt de verhouding tussen architectuur, politiek en geschiedenis in drie Russische steden met behulp van fotografie en historische documenten.” “Het boek en de diaprojectie X zijn een deel van een groter onderzoek naar waarneming, geheugen, fotografie en de mogelijkheid van verdwijnende beelden.” “Zijn onderzoek resulteert in grote series, zonder begin of eind, waarin culturele en natuurlijke processen in mysterieuze beelden samenkomen.” “Dit nieuwe werk in opdracht onderzoekt de gevolgen van de Belgische geweld in de Congo…” “Hun aanpak zou 'conceptuele documentaire' kunnen worden genoemd, waar herhaling, speelsheid, onderzoek naar het medium fotografie en samenwerking allemaal van belang zijn.”
De vraag doemt op of deze fotografische onderzoeksdrift postmoderne verwarring is of broodnodig onderzoek naar het medium fotografie? Uiteraard is voortdurend onderzoek nodig wil je het medium de baas blijven en niet in verouderde schema’s en sjablonen terecht komen. Op fotografieopleidingen word je als student gestimuleerd om te experimenteren en te onderzoeken. Dat is een deel van je taak als student. Op de website van St. Joost wordt dat de aspirant fotograaf duidelijk gemaakt: “Binnen de opleiding heb je dan ook veel vrijheid om vanuit je eigen interesses en onderzoek een kritische blik op de samenleving en de geschiedenis van de fotografie te ontwikkelen.” In veel opleidingen worden studenten uiteraard gestimuleerd om over het vak na te denken en hun eigen benadering te onderzoeken, maar hoe lang moet dat onderzoek duren en moet het de core business van de kunstenaar worden? Toegegeven, het zijn verwarrende tijden en je weet als fotograaf niet altijd meer waar het medium over gaat. De ene kunstenaar roept dat er helemaal geen greintje werkelijkheid in het fotografisch beeld zit (Jeff Wall) en de andere houdt onverdroten vast aan het idee dat alle foto’s documenten zijn (David Goldblatt).
Waarschijnlijk wordt er tegenwoordig daarom zoveel onderzoek en experimenten gedaan door fotografen dat je als kijker tot de conclusie kunt komen dat fotografie een soort van wetenschappelijk onderzoeksterrein is, zoiets als sterrenkunde of kwantummechanica. Fotografen fotograferen niet meer, oh nee, ze onderzoeken alleen nog maar. Deze nieuwe trend kan ook verhullen dat de fotograaf in verwarring niet meer weet wat hij moet fotograferen. Iedereen weet dat er dagelijks wereldwijd miljoenen foto’s worden gemaakt en over ons worden uitgestrooid. Ik las van de week op Photoq dat alleen al bij de Volkskrant het aantal foto’s van ANP, EPA, Reuters, AP en Getty intussen gestegen is tot boven de 11.000 per dag. Arno Haijtema zegt hierover niet onterecht: “In hun aanblik en in hun onbevattelijke massaliteit hebben de hier gepresenteerde nieuwsfoto’s meer gemeen met het heelal dan we ons realiseren. Beide dijen eindeloos uit en paren een schier oneindige ledigheid aan de aanwezigheid van stralende sterren.“
Geen wonder dat je in zo’n massaliteit als fotograaf een onderzoek wilt doen naar de relatie tussen beeld en werkelijkheid. Maar fotografie is geen wetenschap. Dat zei Maartje van den Heuvel ergens in een interview: “Om met de deur in huis te vallen: er is niets wetenschappelijks aan fotografie op zich, net zomin als tekst op zich wetenschappelijk is. Maar fotografie is een goed onderzoeksinstrument, een bron van informatie. In het verleden zijn er al veel discussies gevoerd over het wetenschappelijke aan fotografie. Vandaag de dag is de gangbare opvatting dat fotografie een medium is om fenomenen mee te documenteren.” Aha, een medium om fenomenen te documenteren! Daar heb je de ware aard van de fotografie onder het postmodern wetenschappelijk sausje vandaan getoverd. Maar wie weet of dat de ware aard is?
Misschien is het allemaal begonnen in de jaren tachtig met de venijnige kritiek die Susan Sontag gaf over fotografie: ze gaf de werkelijkheid niet weer, maar de fotografie was een machtsinstrument van de middenklasse. Sontag had een wantrouwende blik op de fotografie en vooral op goedbedoelende fotografen.
Maar enige jaren geleden kwam er eindelijk een weerwoord van Susie Linfield in haar boek The Cruel Radiance. Zij zegt dat we de fotografie weer vol vertrouwen tegemoet moeten treden en haar moeten benaderen vanuit de grote kracht van het fotografische beeld: de emotionele ontroering. Zij gelooft niet dat het fotografisch beeld ons ongevoelig heeft gemaakt, wat sceptici willen geloven. Maar is Linfield dan niet naïef en wil ze moedwillig de werkelijkheid terug zien in de lawine van duizenden foto’s? In haar hoofdstuk over Gilles Peress maakt ze duidelijk dat zijn onderzoek naar het beeld niet heeft geleid tot een terugkeer naar een Cartier-Bresson-achtige opvatting over fotografie. Peress deed ook een onderzoek naar zijn fotografische relatie met de werkelijkheid en kwam tot de conclusie dat hij korte metten wilde maken met de ‘postmoderne gebrek aan vaardigheid om met de wereld om te gaan.’ Volgens Peress is het postmodernisme gebaseerd op het geloof dat er geen accurate beschrijving is van de wereld en dat je je er dan maar verre van moet houden. Maar dan hoef je er ook niet meer naar te kijken, laat staan je moreel verantwoordelijk te voelen. Peress zocht volgens Linfield tegelijkertijd het formele experiment en een menselijke verbinding met de wereld.
Maar welk medicijn er is tegen de fotografische verwarring, is voor iedere beeldmaker weer anders, en daar is diepgaand onderzoek voor nodig. Maar dat hoeven we toch niet op elk tekstbordje in fotomusea en fotogaleries te lezen? Daarom was het een verademing om bij een expositie van Rob Hornstra in Huis Marseille de teksten van zijn kompaan en journalist Arnold van Bruggen te kunnen lezen. Oorspronkelijk wilde Huis Marseille eigen uitlegteksten aan de muur hangen, maar Hornstra vond het zinvoller om het verhaal van Sotchi te vertellen. Ik denk dat het tijd is voor een grondig onderzoek naar tekstbordjes in musea. Wat moet het publiek begrijpen van een ‘fotografisch onderzoek’? En mogen de onderzoeksresultaten ook vermeld worden? Of moet de kijker uit de tentoongespreide verwarring zelf een conclusie trekken?