Visioen van de Schoonheid

over kunst en mystiek

door Ton Hendriks

 

Het schijnt na Plato en Hadewych al lang uit de tijd te zijn om over mystiek te praten, laat staan het in verband te brengen met schoonheid. Sinds de ratio hoogtij viert is elke speculatie hierover ouderwets, want God en de engelen zijn niet verifieerbaar en de hemel leent zich niet voor experimenten. Alle uitspraken hierover worden samen met de moraal verbannen naar het eiland van zinloosheid, waar alles ‘noch waar noch onwaar’ is. Daarbij voegt zich nog het gevaar dat de estheticus of mysticus zich door het goddelijke licht laat verdoven in een sluimer van egocentrische onmaatschappelijkheid.

De mystiek laat zich hierdoor niet uit het veld slaan. Als een lastige ziekte steekt ze steeds weer de kop op, de gevoelige mens moet het steeds ontgelden. Vooral in tijden van verval en decadentie, zoals in de hellenistische periode en in ‘herfsttij der middeleeuwen’ keren en bekeren zich velen tot mystieke praktijken. Hieruit volgt niet dat mystiek een mode of tijdsverschijnsel is; het is een onderhuids gevoel, dat bij ieder mens aanwezig is, en dat zich in zulke tijden massaal manifesteert.

 

Heidense mystiek 

Normaal wordt mystiek gelieerd aan religie of geestesstromingen, men onderscheidt zo christelijke mystiek van die van de soefi’s, maar er bestaat ook een ‘heidense’ mystiek, namelijk die van de kunstenaar. Voor hem is de schoonheid God en de overgave is gelijk aan inspiratie. Wat is voor de kunstenaar de werking van Schoonheid? Ze is een inductor, een spanningsbron. Ze veroorzaakt bij hem een gevoel van ‘geschokt worden’ en van ‘getrokken worden’. Hij staat er niet bij stil, hij ‘wordt bewogen’. En waarheen is die beweging? Niets anders dan in de richting van Schoonheid. 

De aardse schoonheid, die zichtbaar of hoorbaar is, speelt hier steeds de rol van een masker van De Volmaakte Schoonheid, welke onmogelijk waarneembaar is: we zien de subjectieve zijde van iets objectiefs, dat wat we in of achter het waarneembare vermoeden of veronderstellen. Wat de mystieke ziel van de kunstenaar doet is zijn vermoeden van de Volmaakte Schoonheid transformeren tot kennis. En dit doet hij alleen nadat hij door het schone geschokt is. Daarna is er geen toevallig mooi meer, geen l’art pour l’art, maar een verwijzing van het schone naar dat wat meer is dan zichzelf. Zoals in de christelijke mystiek Jezus de historische incarnatie van God is, zo is voor de kunstenaar het schone een afbeelding, een projectie van de Schoonheid.


"De mens kan in alles om zich heen een symbool zien en tenslotte de hele werkelijkheid als een expressie van een onzichtbaar plan waarnemen. 


Wat bedoelde Plato, toen hij beweerde dat onze kennis een herinnering (anamnese) is? Dit kunnen we in door een eenvoudig voorbeeld begrijpen. Als ik een aantal punten in een willekeurige formatie op papier zet, zal iedereen ook niet meer dan punten zien. Geef ik deze punten echter een vaste plaats, zodat ze een huis vormen, dan zal aan iedereen een huis verschijnen. Met andere woorden: het huis wordt herkend. En herkenning is alleen mogelijk bij een voorkennis. Herkenning moet dus in wezen herinnering zijn. 

Als we nu dit voorbeeld toepassen op mystieke kennis, zien we het volgende. De mens die naar het schone kijkt of luistert ervaart een vaag gevoel van herkenning, dat in wezen irrationeel is, en waarover hij derhalve geen heldere uitspraken kan doen. Door het waarneembare heen (de puntjes) herkent hij een patroon; het is een herkenning van een externe structuur die overeenkomt met een interne structuur. Wat hij ‘mooi’ noemt is de herinnering van een gelijkenis, een overeenkomst van structuren en patronen, die in hemzelf verankerd zitten, maar die tevens patronen van de wereld om hem heen zijn. Die mens ontdekt in zichzelf een grondvorm, een kennis, die hem niet aangeleerd kan zijn, maar waarmee hij zich geboren voelt, en die hem vervult met een duister mysterie, dat noodgedwongen buiten zijn intelligentie valt.

Het is de Schoonheid zelve die hem zichzelf laat zien als in een spiegel. Bij het aanschouwen van een zelfportret van Vincent van Gogh, het lezen van de werken van Goethe of het horen van het symfonisch gedicht de Mazeppa van Franz Liszt herkent de mens zichzelf in een schok van verstandsverbijstering, die hem een mystieke openheid geeft.

Nu komen we bij de Schoonheid als symbool, het schone in functie van het ware. Symbolen hebben sinds alle tijden een rol gespeeld in magie en religie. Zij waren tekens van een universele taal, die aan elke taal voorafging en in de huidige talen nog doorspeelt.

Een symbool drukt uit wat op geen andere manier uit te drukken is. De mens kan in alles om zich heen een symbool zien en tenslotte de hele werkelijkheid als een expressie van een onzichtbaar plan waarnemen. Symbolen verwijzen naar elders, naar een gebied waartoe de mens geen andere toegang heeft. Een symbool staat niet alleen ergens voor, is niet slechts een voorstelling van iets anders, maar is tevens een energiebron, die je de ogen opent, een wegwijzer, die je niet alleen verwijst, maar je ook als een gids leidt naar het te betreden terrein. Het roept een verlangen op en doet je openstaan voor dat verlangen. Het woord ‘symbool’ komt van het Grieks ‘symbállein’, dat ‘bijeenbrengen’ betekent. In een symbool komen twee realiteiten samen, het zichtbare aan de ene kant en het onzichtbare aan de andere, de innerlijke ervaring van de mens en de uiterlijke vormen van de wereld. De waarneembare schoonheid symboliseert het pure in de mens en het is deze puurheid, die het principe van het universum is. De schoonheid die in muziek hoorbaar gemaakt wordt, is een dynamische spanning tussen harmonie en disharmonie van klanken, die ook de grondstoffen zijn van de mens, de strijd tussen leven en dood.

 

De weg naar schoonheid 

Daarom geeft het schone niet alleen een aangenaam gevoel, zoals gewoonlijk gemeend wordt, maar sluit tevens onaangename bijeffecten in. De ‘schouwer’ van Schoonheid wordt zich tegelijkertijd bewust, dat er een weg ligt tussen hem en het geziene, tussen het subject en het object. Het bewustzijn dat die weg bewandeld moet worden om tot de pure vorm van Schoonheid te komen veroorzaakt een ‘esthetisch lijden’, omdat de aardse en dus waarneembare flits van de schoonheid van kortstondige duur is en het ‘nog-niet-schoonheid-zijn’ van de schouwer in het licht van zijn doel zich duister aftekent als een gapende leegte. 

Het is de weg naar de transcendentie Schoonheid, die de mens als kunstenaar moet brengen in een voortdurend clair-obscur zijn, waarbinnen de spanning van lijden ontstaat. Helena van Troje en Deirdre zijn mythologische voorbeelden van het lijden aan schoonheid. De mythische vrouwen waren te confronterend mooi dat ze oorlogen en moorden veroorzaakten.

“Dat hoechste leven ende dat seerste wassen es: dat verderven ende dat verdoyen in smerten van Minnen”. Deze middeleeuwse tekst van de mystica Hadewych zegt dat lijden een groeien is. En zo is ook het lijden aan de Schoonheid een mystieke groei, een beweging die zich uitstrekt boven het strikt menselijk niveau. Zo krijgt het oorspronkelijk negatieve begrip van het lijden een positieve waarde. De esthetische mystiek van de kunstenaar is die van iedere mens, die door natuur en cultuur omgeven wordt, de mens die getroffen wordt door de golvingen van een landschap of door de lijnen van een kathedraal of tempel, door de kleuren van een schilderij of door de klanken van een muziekstuk. Deze mystiek is ook die van de oermens die nog geen theologisch of filosofisch stelsel had om zijn godservaring een plaats in te geven. Vanuit de eerste esthetische, letterlijk waarnemende, ervaring konden de primitieve godsdiensten ontstaan, waarmee ik echter niet wil suggereren dat de grote religies een latere vorm van deze godsdiensten zijn.

Nu we het optimistisch vooruitgangsgeloof van de 19e eeuw te boven zijn gekomen - althans gedeeltelijk: waarschijnlijk komen we het nooit te boven – kunnen we ook accepteren dat deze primitieve kern van mystieke ervaring van de schoonheid, de herkenning van ons menselijk situatie in de esthetische vormen nog steeds in de geciviliseerde mens voortleeft. Ook nu nog kunnen we de natuur als heilig ervaren en kunnen we het Polynesische begrip mana nog steeds begrijpen als de magische kracht die van schoonheid uitgaat. Maar het is de angst van de moderne mens voor het onberekenbare, die hem vaak van de ervaring van de schoonheid afhoudt, omdat hierdoor zijn verstand tijdelijk buiten spel wordt gezet. Het gevolg van de esthetische angst is de rationele geslotenheid, die zich uit in de wiskundige logica waarmee ons leven is doordrenkt en waaruit de term ‘schoonheid’ geëlimineerd is.

De kunstenaar als moderne heiden is niet méér heidens dan de christen en de symbolische werking, die er van de christelijke kunst uitgaat is van dezelfde schoonheid als die van hemel en aarde.


oktober 1976

 

Hadewych, Brieven - opnieuw uitgegeven door dr. J. van Mierlo, S.J. Leuvense studiën en tekstuitgaven. I. Tekst en commentaar. Antwerpen - Brussel - Gent - Leuven, z.j. Brief 30, r. 35-37. 


llustratie: De laatste strijd tussen hemel en hel. Miniatuur uit de Bamberger Apokalyps, ± 1000.